De bedrijfswagen en de btw

We bekijken de btw-aspecten bij o.m. de aankoop, huur en de verkoop van een bedrijfswagen

De bedrijfswagen en de btw

Tot eind 2010 was het regime van de Btw op autokosten in de vennootschap vrij eenvoudig en transparant. De btw was in principe immers voor 50% recupereerbaar en het eventuele privégebruik van de auto werd op het vlak van de btw gecorrigeerd door:

·         ofwel het privé belastbaar voordeel auto zoals dat weerhouden werd door de fiscus, te onderwerpen aan btw in die zin dat het belastbaar voordeel geacht werd btw inclusief te zijn. Omdat evenwel niet alle autokosten onderworpen zijn aan btw, werd de btw begrepen in het voordeel auto, geacht gelijk te zijn aan het privé belastbaar voordeel auto x 0,078766;

·         ofwel door de vergoeding die in het voorkomende geval betaald werd voor het privé­gebruik te onderwerpen aan btw. In dit geval was het wel de volledige vergoeding die geacht werd 21% btw te bevatten. De verschuldigde btw was derhalve gelijk aan ‘vergoeding x 21/121’. Was de vergoeding lager dan het voordeel auto, dan werd het verschil belast volgens de eerste regel (x 0,078766).

Begin 2011 is de btw-wetgeving evenwel gewijzigd en moet het eventuele privégebruik van bedrijfsmiddelen zoals een auto van bij het begin gecorrigeerd worden. De aftrek van btw moet sindsdien m.a.w. van bij de aankoop beperkt worden tot het beroepsgebruik. Dit geldt zowel voor de btw bij de aankoop zelf als voor de btw op de gebruikskosten (onderhoud, brandstof, enz.) ervan doorheen de tijd. De btw met betrekking tot het privégebruik wordt sinds­dien m.a.w. van bij het begin als niet-aftrekbaar gezien en moet derhalve ook niet meer gecorrigeerd worden via het privé belastbaar voordeel auto of via de vergoeding die betaald wordt voor het privégebruik.

Omwille van de laattijdige toelichting van deze nieuwe regeling door de Btw, werd evenwel voorzien in een overgangsregeling voor 2011 en 2012 (beslissing E.T. 119.650, 20.10.2011; beslissing E.T. 119.650/2, 23.12.2011).

Sinds 2013 gelden de nieuwe btw-regels evenwel onverkort (beslissing E.T. 119.650/3, 11.12.2012; beslissing E.T. 119.650/4, 09.11.2013). Hierbij is door de Btw voorzien in bepaalde forfaitaire aftrekpercentages om de toepassing ervan in de praktijk te vergemakke­lijken. Die forfaitaire aftrekpercentages zijn naar keuze ook voor 2012 toepasselijk.

En sinds 2016? De Btw bundelde haar commentaarteksten in een circulaire die met ingang van 1 januari 2016 de zaken wat coördineert en verder verduidelijkt (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015). Deze tekst legt dan ook de focus op wat u vandaag moet doen om de btw-aftrek van auto’s zo voordelig mogelijk te houden. Hoe het in het verleden was, kunt u desgevallend terugvinden via de hierboven vermelde referenties.

1. Btw-aftrek bij aankoop van een auto

1.1. Hoofdregel

Btw-aftrek beperkt tot het beroepsgebruik. Daar waar tot voorheen het privégebruik van een auto in een vennootschap op het vlak van de btw pas achteraf gecorrigeerd werd bij het privé belastbaar voordeel auto, moet sinds 1 januari 2011 wettelijk gezien onmiddellijk rekening gehouden worden met het privégebruik. De btw is voortaan m.a.w. van bij het begin nog slechts aftrekbaar in de mate waarin de auto beroepsmatig gebruikt wordt.

Nieuw artikel 45, §1quinquies W.Btw. Het is m.a.w. deze bepaling die het roer helemaal omgegooid heeft. Bepaald is nl. “dat onder meer voor bedrijfswagens die behoren tot het vermogen van de onderneming, en die zowel voor de doeleinden van zijn economische activiteit als voor zijn privédoeleinden of voor de privédoeleinden van zijn personeel of, meer algemeen, voor andere doeleinden dan deze van zijn economische activiteit worden gebruikt, de onderneming de btw geheven van de goederen en diensten m.b.t. die goederen slechts tot beloop van het gebruik voor de doeleinden van zijn economische activiteit in aftrek mag brengen”.

1.2. Waarop is deze hoofdregel precies van toepassing?

Bedrijfsmiddelen. Het geldt in eerste instantie inderdaad voor ‘investeringen die tot het vermogen van de onderneming behoren’ of m.a.w. zgn. bedrijfsmiddelen die eigendom zijn van de vennootschap (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 6 e.v.). Een auto die gehuurd of geleased is, valt hier dus in principe niet onder, al werd daar echter al snel een mouw aan gepast.

Van belang hierbij is wel dat ervan uitgegaan wordt dat een bedrijfswagen gekocht door een vennootschap (rechtspersoon), sowieso behoort tot het bedrijfsvermogen, aangezien een vennootschap geen privévermogen heeft (circ. AOIF nr. 5/2005, nr. 3.7., 31.01.2005).

Een eenmanszaak (natuurlijke persoon) daarentegen heeft de keuze om een bedrijfswagen geheel of gedeeltelijk op te nemen in zijn bedrijfsvermogen of zelfs om het er niet in op te nemen (HvJ, zaak C-415/98, Laszlo Bakcsi, 08.03.2001). De bedoeling om een bedrijfswagen op te nemen in het bedrijfsvermogen impliceert dat dit goed in de bedrijfsboekhouding opgenomen moet zijn.

In het geval van gedeeltelijke opname in het bedrijfsvermogen door een eenmanszaak, behoort enkel dat deel dat opgenomen werd in het bedrijfsvermogen tot het toepassings­gebied van de btw.

Enkel bij gemengd gebruik. De nieuwe regel speelt inderdaad alleen als het gaat om een auto die én beroepsmatig én privé gebruikt wordt (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 14 e.v.).

Concreet wordt er met ‘privégebruik’ dan bedoeld, het gebruik voor:

·         uw eigen privédoeleinden;

·         privédoeleinden van het personeel;

·         andere doeleinden dan die van de economische activiteit.

Van belang daarbij is dat het zgn. woon-werkverkeer eveneens als privégebruik aangemerkt wordt.

1.3. Niet als er vergoeding betaald wordt voor het privégebruik!

Alleen bij een belastbaar voordeel, niet bij een vergoeding! Wordt er voor het privé­gebruik van de auto een correcte vergoeding betaald door de betrokkene (uzelf of uw personeel), dan staat dit voor de Btw in feite gelijk met de verhuur van een roerend goed onder­worpen aan btw én dan is er eigenlijk geen sprake van gemengd gebruik (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 6).

De auto wordt dan immers 100% beroepsmatig gebruikt voor de Btw, nl.:

·         enerzijds voor de effectieve beroepskilometers;

·         anderzijds voor de verhuur met btw wat de privékilometers betreft.

Let op! Van belang is wel degelijk dat het gaat om een correcte vergoeding. Een symbolisch bedrag vragen als vergoeding voor het privégebruik gaat m.a.w. niet op. Het moet immers een normale vergoeding zijn, lees: zoals deze ook tussen derden (niet-verbonden partijen) zou gelden.

Wordt er een vergoeding betaald, dan 50% btw-aftrek? Inderdaad. Het betalen van een vergoeding voor het privégebruik is zelf immers ook aan btw onderworpen (de vergoeding wordt geacht inclusief btw te zijn) en dus moet hier verder geen correctie voor het privé­gebruik meer gebeuren voor de Btw. De btw bij aankoop is dan in dit geval voor 50% aftrek­baar.

Merk op! Het gebeurt regelmatig dat een onderneming een bedrijfswagen gratis ter be­schikking stelt van een zaakvoerder, bestuurder of personeelslid waarbij de mogelijkheid aan­­geboden wordt om aanvullende opties, een toebehoren of een duurder model uit te kiezen (hierna: bijkomende opties) op voorwaarde dat de medewerker hiervoor de bijkomende kosten ten laste neemt.

De vraag stelt zich dan of die betaling eigenlijk is voor de terbeschikkingstelling van de bedrijfswagen of eerder een bijdrage voor de bijkomende opties. Van belang is de daadwerkelijke bedoeling van de partijen zoals die blijkt uit de door de onder­neming vast­gelegde ‘car policy’ of uit de overeenkomst gesloten tussen werkgever en werk­nemer.

Wanneer de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn, wordt door de Btw in ieder geval aangenomen dat de terbeschikkingstelling van de bedrijfswagen gratis plaatsvindt (en de betaalde bijdrage bijgevolg slaat op de bijkomende opties):

·         er wordt een eenmalige vergoeding gevraagd betaald bij aanvang van de terbeschikking­stelling van de bedrijfswagen;

·         de mogelijkheid om de bijkomende opties te verkrijgen is facultatief.

Over die eenmalige vergoeding is dan uiteraard de btw aan te rekenen. Voor zover de kosten van de bijkomende opties volledig doorgerekend worden, heeft u wel volledig recht op aftrek op de aankoop ervan (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 35-38).

1.4. Bijkomende regel: btw-aftrek beperkt tot 50%

Een hoog beroepsgebruik wordt toch afgetopt tot 50%. Volgens de hoofdregel wordt voor de btw-aftrek rekening gehouden met het effectieve gebruik dat er van de auto gemaakt wordt (art. 45, §1quinquies W.Btw), zij het steeds met een maximum van 50% (art. 45, §2 W.Btw).

Bij een beroepsgebruik van minder dan 50% (bv. 40%), is de btw-aftrek m.a.w. beperkt tot het percentage beroepsgebruik (40% dus in dit voorbeeld). Is het beroepsgebruik hoger dan 50%, dan is de btw-aftrek gelijk aan 50%, zijnde het wettelijke maximum.

Voorbeeld 1

Aankoopprijs: € 40.000 + € 8.400 btw.

Beroepsmatig gebruik = 80%.

Btw-aftrek = € 4.200 (50% van € 8.400).

Voorbeeld 2

Aankoopprijs: € 40.000 + € 8.400 btw.

Beroepsmatig gebruik = 20%.

Btw-aftrek = € 1.680 (20% van € 8.400).

1.5. Maakt de plaats van aankoop een verschil?

Neen, helemaal niet! Elke aankoop van een auto valt onder de algemene btw-aftrek­beperking van 50%.

Concreet gaat het derhalve om:

·         de aankoop van een auto in België;

·         de aankoop van een auto buiten de Europese Unie die vervolgens naar België gebracht werd (invoer);

·         de aankoop van een auto gekocht buiten België, maar binnen de Europese Unie die vervolgens naar België gebracht werd (zgn. intracommunautaire verwerving).

1.6. Voor welke auto’s geldt die aftrekbeperking tot 50% en voor welke niet?

De gewone auto’s. De 50% btw-aftrekbeperking geldt voor auto’s bestemd voor het vervoer van personen en/of goederen over de weg (art. 45, §2, lid 1 W.Btw), dus de ­doorde­weekse auto’s van het type limousine, break, hatchback, coupé, monovolume, jeep, ... Er is daarbij geen onderscheid tussen diesel, benzine, cng, hybride, plug-inhybride of elektrisch.

Uitzonderingen. De btw-aftrekbeperking van 50% geldt niet voor (art. 45, §2, lid 2 W.Btw):

·         de voertuigen met een maximaal toegelaten massa van meer dan 3.500 kg;

·         de voertuigen voor personenvervoer met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet inbegrepen;

·         de voertuigen die speciaal ingericht zijn voor het vervoer van zieken, gewonden en gevangenen en voor lijkenvervoer;

·         de voertuigen die, omwille van hun technische kenmerken, niet ingeschreven kunnen worden in het repertorium van de Dienst voor inschrijving van de voertuigen (DIV);

·         de voertuigen die speciaal uitgerust zijn voor het kamperen;

·         de lichte vrachtauto;

·         de bromfietsen en de motorfietsen;

·         de voertuigen bestemd om verkocht te worden door garagisten;

·         de voertuigen bestemd om verhuurd te worden door een autoverhuurbedrijf;

·         taxi’s (bestemd om uitsluitend gebruikt te worden voor bezoldigd personenvervoer);

·         voor de Btw nieuwe auto’s die met btw-vrijstelling intracommunautair geleverd worden. In dat geval wordt de btw-aftrek slechts uitgeoefend binnen de grenzen of ten belope van het bedrag van de btw die op deze levering aan te rekenen zou zijn indien ze niet vrij­gesteld zou zijn.

In het kader van een ‘sale and lease back’-verrichting m.b.t. een wagenpark heeft de verkrijger en leasinggever ervan een volledig recht op aftrek van de btw aangerekend bij de aankoop van de voertuigen (art. 45, §2, lid 2, i) W.Btw). Tevens is beslist dat een dergelijke verrichting in principe geen misbruik vormt (voorafgaande beslissing van 11.02.2014, nr. 2013.570).

Verkoop

A (eigenaar van het wagenpark) ——> B (overnemer van het wagenpark)

 

Verhuur

B (nieuwe eigenaar van het wagenpark) ——> A (huurder van het wagenpark)

 

Verhuur

A (huurder van het wagenpark) ——> derden

Recht op aftrek bij B: volledig, wegens doorverhuur.

Recht op aftrek bij A: in principe beperkt, maar in het praktijkgeval hier verhuurt A ook door aan derden, en heeft dus ook een volledig recht op aftrek.

1.7. Wat is voor de Btw een lichte vracht?

Geen 50%-beperking! De btw-aftrek op een lichte vracht is niet beperkt tot die 50%. Wordt de lichte vracht uitsluitend beroepsmatig gebruikt, dan geniet u hiervoor dus m.a.w. voor 100% btw-aftrek. Van belang is wel dat de definitie van lichte vracht sinds enkele jaren aan­ge­scherpt is met als gevolg dat een luxejeep bv. fiscaal niet langer als lichte vracht aan­ge­merkt wordt.

Definitie lichte vracht. Die is thans terug te vinden in het Btw-Wetboek zelf.

Vooreerst wordt een lichte vracht omschreven als de auto opgevat en gebouwd voor het vervoer van zaken waarvan de maximaal toegelaten massa 3.500 kg niet overschrijdt (art. 45, §2, lid 2, f) W.Btw).

Onder lichte vracht wordt verstaan (art.45, §2, lid 3 W.Btw):

a.      Elke auto bestaande uit een volledig van de laadruimte afgesloten enkele of dubbele cabine die ten hoogste respectievelijk twee of zes plaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een open laadbak.

b.      Elke auto gelijktijdig bestaande uit een passagiersruimte die ten hoogste twee plaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen en een daarvan afgesloten laad­ruimte waarvan de afstand, tussen elk punt van de scheidingswand achter de zitplaatsen en de binnenkant van de achterzijde van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig, op een hoogte van 20 cm boven de vloer, steeds minstens 50% moet bedragen van de lengte van de wielbasis. Deze laadruimte moet bovendien over haar hele oppervlakte bestaan uit een van het koetswerk deel uitmakende, vaste of duurzaam bevestigde, horizontale laadvloer zonder verankeringsplaatsen voor bijkomende banken, zetels of veiligheids­gordels.

c.      Elke auto gelijktijdig bestaande uit een passagiersruimte die ten hoogste zes plaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen en een daarvan volledig afgesloten laadruimte waarvan de afstand, tussen elk punt van de scheidingswand achter de laatste rij zitplaatsen en de binnenkant van de achterzijde van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig, op een hoogte van 20 cm boven de vloer, steeds minstens 50% moet bedragen van de lengte van de wielbasis. Deze laadruimte moet boven­dien over haar hele oppervlakte bestaan uit een van het koetswerk deel uitmakende, vaste of duurzaam bevestigde, horizontale laadvloer zonder verankeringsplaatsen voor bij­komende banken, zetels of veiligheidsgordels.

1.8. Hoe gaat dat nu concreet in zijn werk?

Eerst de verhouding privé-/beroepsgebruik bepalen. De vennootschap of eenmanszaak die een bedrijfs­wagen aankoopt, moet vanaf het begin rekening houden met het privé­gebruik van die bedrijfswagen voor het bepalen van het percentage btw-aftrek.

De verhouding privégebruik en beroepsgebruik wordt in principe vastgesteld op basis van een raming van de af te leggen kilometers. Deze raming gebeurt dan ‘onder toezicht van de Btw’ en moet gestaafd worden door bewijskrachtige gegevens (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 87-88).

Voorbeeld

Op basis van het verleden legt u gemiddeld 40.000 kilometer per jaar af, waarvan 25.000 privé inclusief woon-werkverkeer en 15.000 beroepsmatig. U gebruikt uw auto derhalve voor 62% privé en voor 38% beroepsmatig. De btw bij aankoop van uw auto is derhalve slechts voor 38% recupereerbaar.

De btw-aftrekregeling is m.a.w. voor een vennootschap dezelfde als deze voor een eenmans­zaak (natuurlijk persoon).

Bij beroepsgebruik van meer dan 50%, beperkt tot 50%. In het voorbeeld hierboven ligt het beroepsgebruik lager dan 50% en bijgevolg is ook de btw-aftrek beperkt tot dat lagere percentage. Is het beroepsgebruik evenwel hoger dan 50%, dan blijft de btw-aftrek hoe dan ook beperkt tot 50%, zijnde het algemene wettelijke maximum voor de btw-aftrek op auto’s (combinatie van art. 45, §1quinquies en art. 45, §2 W.Btw).

Voorbeeld

Op basis van het verleden legt u gemiddeld 40.000 kilometer per jaar af, waarvan 10.000 privé inclusief woon-werkverkeer en 30.000 beroepsmatig. U gebruikt uw auto in dit geval dus voor 25% privé en voor 75% beroepsmatig.

De btw bij aankoop van uw auto is in eerste instantie dus gelijk aan 75%, maar moet in tweede orde beperkt worden tot 50%.

In de praktijk. Hoe u dat concreet het best aanpakt of moet aanpakken, is door de Btw duidelijk gemaakt (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 76 e.v.). Wat nu precies de mogelijk­heden zijn, volgt hieronder.

1.9. De vier methodes van de Btw

1.9.1. Vooraf

Niet alleen voor de btw bij aankoop. Het gaat om de praktische modaliteiten inzake de bepaling van de beperking van het recht op aftrek voor bedrijfswagens. Het vaststellen van de verhouding privégebruik en beroepsgebruik van een bedrijfswagen is overigens niet alleen nodig voor de aankoop maar ook voor bv. de huur van een bedrijfswagen, onderhoudskosten, herstellingskosten, brandstofkosten, enz.

In principe jaarlijks te herzien. U kunt het gebruik aan het begin van een kalenderjaar uiter­aard slechts ramen. Op grond van die raming oefent u uw recht op aftrek uit. Hieruit volgt dat u jaarlijks het oorspronkelijk uitgeoefende recht op aftrek zal moeten herzien. Uiterlijk in de periodieke btw-aangifte in te dienen op uiterlijk 20 april van het jaar volgend op het jaar van aankoop of huur van een goed moet u de oorspronkelijk verrichte aftrek herzien. Ook voor de resterende jaren van het herzieningstijdvak (in principe vijf jaar) moet jaarlijks een her­ziening verricht worden.

In principe beroepsgebruik vaststellen op basis van werkelijke kilometers. Op het tijd­stip waarop het vervoermiddel aangekocht wordt (of gehuurd wordt) wordt voor de bepaling van het recht op aftrek de verhouding van het privégebruik en het beroeps­gebruik in principe vastgesteld op basis van een raming van de af te leggen kilometers. Deze raming van het werkelijk gebruik gebeurt onder toezicht van de Btw en dient als basis om het recht op aftrek te bepalen (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 87 e.v.).

Van belang daarbij is wel dat:

·         het woon-werkverkeer van de gebruiker ook voor de btw als privéverkeer beschouwd wordt;

·         het definitieve percentage van het beroepsgebruik ook effectief bewezen moeten kunnen worden.

Wat met inzake beroepsgebruik gesloten akkoorden? Indien de verhouding beroeps­gebruik/privégebruik in een individueel formeel akkoord opgenomen is, dan kunt u hierop een beroep blijven doen en zijn de hiernavolgende regels om het beroepsgebruik vast te stellen dus niet van toepassing, tenzij uit de concrete feitelijke omstandigheden blijkt dat de verhouding beroepsgebruik/privégebruik niet overeenstemt met het gesloten akkoord.

Het individueel akkoord is in principe maar van toepassing op goederen en diensten waar­over u reeds beschikte op het tijdstip waarop het akkoord gesloten werd en waarvan u zelf gebruik maakt zowel voor beroepsdoeleinden als voor zijn privédoeleinden, tenzij het akkoord een ruimere draagwijdte in de tijd heeft.

Overigens geldt het bovenstaande voor de individuele akkoorden die gesloten werden uiterlijk op 23 november 2015 (datum van publicatie van de circ. AAFisc nr. 36/2015).

Voorbeelden

U beschikt over een personenwagen. Ingevolge een in 2014 individueel akkoord gesloten met de fiscus/Btw wordt het beroepsgebruik voor de personenwagen vastgesteld op 40%. In de mate waarin het beroepsgebruik van de personenwagen in 2019 overeenstemt met het gesloten akkoord mag u er zich blijven op beroepen en moet u het beroepsgebruik van een voertuig niet vaststellen volgens één van de voorziene methoden.

U beschikt over een personenwagen. Ingevolge een in 2014 gesloten individueel akkoord met de fiscus/Btw wordt het beroepsgebruik bepaald op 60%. Op 2 februari 2019 koopt u een nieuwe wagen. Wat deze wagen betreft, moet het beroepsgebruik in principe vast­gesteld worden volgens een van de voorziene methoden, tenzij het gesloten individueel akkoord van 2014 ook geldt voor toekomstige aangekochte bedrijfsmiddelen en het beroepsgebruik niet wijzigt.

1.9.2. Vier methodes door de Btw zelf voorgesteld

Twee ‘individuele’ methodes. De Btw stelt twee methoden voor op grond waarvan de verhouding privégebruik en beroepsgebruik vastgesteld kan worden rekening houdend met het gebruik van elk individueel voertuig. Deze verhouding dient dan als basis om het recht op aftrek vast te stellen.

Twee algemene methodes. Bij de derde en vierde methode voorziet de Btw in een alge­meen forfait. Door dit forfait toe te passen moet men geen administratie inzake het gebruik van het vervoermiddel bijhouden en moet er evenmin jaarlijks een herziening gebeuren. Dit algemene forfait is bijgevolg gelijk aan het definitieve aftrekpercentage.

1.9.3. Toepassingsgebied

De vier methodes kunnen enkel toegepast worden op personenwagens en fiscaal lichte vrachtwagens (art. 4, §2 WIGB).

Hieronder volgt een kort overzicht van de mogelijke methodes per type voertuig:

·         Personenwagens (hierin begrepen de onechte lichte vrachtwagens, bv. type mono­volume). Hiervoor kan men gebruik maken van methode 1, 2 en 3.

·         Fiscaal (echte) lichte vrachtwagens. Hiervoor kan men gebruik maken van methode 1 en 4.

·         Zware vrachtwagens, bussen, ziekenwagens, kampeerauto’s alsook boten en lucht­vaartuigen. Deze zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de vier methodes (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 92). Voor deze voertuigen wordt het beroeps­matige gebruik vastgesteld op basis van de feitelijke omstandigheden, zoals de aard van het vervoermiddel dat gebruik voor ander dan beroepsgebruik uitsluit. Overigens is het vervoer van zieken of gewonden met speciaal daartoe uitgeruste vervoermiddelen (bv. een zieken­wagen) vrijgesteld van de btw waardoor er geen recht op aftrek is (art. 44, §2, 1°, b) W.Btw; beslissing E.T. 129.928, 23.08.2016).

Merk op 1: men wordt ervan ontheven de methodes om het beroepsgebruik van een vervoer­middel vast te stellen, toe te passen voor de vervoermiddelen die uitsluitend voor beroeps­doeleinden gebruikt worden (bv. bepaalde landbouwvoertuigen, voertuigen die uitsluitend gebruikt worden op de terreinen van de onderneming, voertuigen die enkel gebruikt worden voor werf­bezoek). In dat verband moet er geen rekening gehouden worden met een onbeduidend gebruik (occasioneel of toevallig) voor andere doeleinden dan deze van de econo­mische activiteit. Het gaat dan om een feitenkwestie die de Btw geval per geval zal beoor­delen. Om zekerheid te hebben, kan men een voorafgaandelijk akkoord sluiten (bv. akkoord van het bevoegde btw-controle­kantoor (kmo-centrum), een voorafgaande beslissing van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken (DVB).

Worden onder meer beschouwd als uitsluitend beroeps­matig gebruik van een voertuig:

·         de werknemer komt met een eigen voertuig naar de zetel van de onderneming en gebruikt een bedrijfsvoertuig enkel in het kader van de economische activiteit van de onder­neming;

·         uit de aard van het voertuig en rekening houdend met de economische activiteit van de onderneming en de omstandigheden waarin dat voertuig gebruikt wordt, blijkt dat een uitsluitend beroepsmatig gebruik zeer waarschijnlijk is (bv. een fiscaal lichte vrachtwagen van het type pick-up geladen met materialen en gereedschap).

Merk op 2: de onderstaande methoden kunnen niet gebruikt worden om het btw-aftrek­percentage te bepalen van fietsen, aanhangwagens, pleziervaartuigen en helikopters (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 91).

1.9.4. En nu concreet

Methode 1: op basis van een rittenadministratie

Deze methode houdt kortweg in dat u dagelijks via manuele invoer (bv. rittenboekje, software­programma) of op een geautomatiseerde wijze (bv. aangepast gps-systeem) een rittenadministratie bij­houdt (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 106-109).

Een volledige rittenadministratie veronderstelt het bijhouden van de volgende gegevens m.b.t. de dagelijkse verplaatsingen voor beroepsdoeleinden:

·         datum van de rit;

·         beginadres;

·         eindadres;

·         afgelegde kilometers per rit;

·         totaal aantal afgelegde kilometers per dag.

Daarnaast moet de kilometerstand bij het begin en op het einde van de periode (in principe per kalenderjaar) geregistreerd worden. U moet het gebruik op basis van deze methode vast­stellen per vervoermiddel van uw bedrijf. Het resultaat van de berekening mag afgerond worden naar de hogere eenheid. Het beroepsmatige gebruik vastgesteld volgens deze methode voor het jaar X geldt als raming voor het beroepsmatige gebruik in jaar X+1.

De dagelijks bijgewerkte rittenadministratie dient op elk verzoek van de Administratie voor­gelegd te worden.

Wanneer u een autovoertuig ter beschikking stelt van een werknemer met wie u een arbeidsovereenkomst van handelsvertegenwoordiging gesloten heeft en er een beroep gedaan wordt op methode 1, wordt aanvaard dat er minstens een beroepsmatig gebruik is van 50%, zonder dat dit gestaafd moet worden aan de hand van een rittenadministratie. Deze adminis­tratieve tolerantie geldt slechts voor één voertuig per gebruiker (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, randnr. 109).

Methode 2: forfaitaire vaststelling privégebruik op basis van woon-werkafstand

Een tweede, iets gemakkelijkere methode die de btw voorstelt, is het privégebruik forfaitair vast te stellen als volgt (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 110-119):

 

(afstand woon-werk x 2 x 200) + 6.000 km x 100

het percentage privégebruik = 

——————————————————————

 

totaal aantal kilometers afgelegd op jaarbasis

Het beroepspercentage is dan: 100% - privépercentage.

De afstand woon-werk. Dat is de reële afstand van de woonplaats tot de werkplaats in kilometer. Het totaal aantal kilometers afgelegd op jaarbasis wordt vastgesteld via de aflezing van de kilometerteller van het voertuig.

Wanneer de woonplaats (of verblijfplaats) samenvalt met de plaats van tewerkstelling of de plaats waar of van waaruit de economische activiteit uitgeoefend wordt, heeft de para­meter afstand woon-werk een waarde 0.

Het getal ‘200’. Dat is het forfaitair bepaalde aantal effectief gepresteerde werkdagen per kalenderjaar waarbij het voertuig gebruikt werd voor het woon-werkverkeer, heen en terug. Dit forfaitair bepaalde aantal werkdagen (200) houdt reeds rekening met vakantiedagen, ziektedagen, onbetaald verlof, dagen thuiswerk, deeltijdse arbeid, het feit dat er occasioneel geen afstand tussen de woonplaats en de werkplaats wordt afgelegd e.d.

Het aantal keer dat de gebruiker het traject woonplaats-werkplaats daadwerkelijk aflegt met het voertuig, is niet van belang.

De ‘6.000 km’. Dat is dan het forfaitair bepaald aantal kilometers die louter privé gereden worden.

Per voertuig! U moet het gebruik op basis van deze methode inderdaad vaststellen per vervoer­middel. Het resultaat van de berekening mag afgerond worden naar de hogere eenheid. Het beroepsmatige gebruik vastgesteld volgens deze methode voor het jaar x geldt dan met­een ook als raming voor het beroepsmatige gebruik in jaar X+1.

Het spreekt voor zich dat de formule aangepast moet worden indien er zich in de loop van een kalenderjaar een wijziging voordoet inzake het gebruik van een vervoermiddel.

Dit is het geval:

·         wanneer het vervoermiddel in de loop van een kalenderjaar in gebruik genomen wordt: de parameters ‘200’ en ‘6.000 km’ moeten pro rato verminderd worden;

·         wanneer de afstand van de woonplaats naar de werkplaats wijzigt in de loop van het kalenderjaar: de factor ‘afstand woon-werk’ moet in dat geval pro rata temporis berekend worden; de factoren ‘200’ en ‘6.000 km’ blijven ongewijzigd.

Verder bepaalt de Btw dat er drie cumulatieve toepassingsvoorwaarden zijn m.b.t. methode 2:

a.  Er is één vaste gebruiker (de zaakvoerder, bestuurder, werknemer, met inbegrip van zijn gezin) van het voertuig.

Voorbeeld

Een vennootschap beschikt over een bedrijfsvoertuig (poolwagen) die door de werk­nemers afwisselend gebruikt mag worden, zowel voor beroepsverplaatsingen als voor privé­verplaatsingen, naargelang van de beschikbaarheid van het voertuig. Aangezien er geen vaste gebruiker is voor dat voertuig, is de toepassing van methode 2 niet mogelijk.

b.  Er is één voertuig per gebruiker.

Wanneer een vaste gebruiker van een voertuig eveneens de vaste gebruiker is van een of meer andere voertuigen, kan methode 2 slechts voor één van deze voertuigen toegepast worden.

Voorbeeld

Een zelfstandige landmeter beschikt over een stationwagen (break) en een personenwagen (berline). Beide voertuigen worden door hem en zijn gezin zowel beroepsmatig als privé gebruikt. De btw-plichtige natuurlijk persoon kan slechts ten aanzien van een van beide personenwagens de methode 2 toepassen.

c.  Het voertuig moet daadwerkelijk als werkinstrument of exploitatiemiddel gebruikt worden in het kader van de economische activiteit.

De voertuigen die niet of slechts onbeduidend (occasioneel of toevallig) gebruikt worden voor de economische doeleinden worden uitdrukkelijk uitgesloten van de toepassing van methode 2. Van een onbeduidend beroepsmatig gebruik is er sprake als het voertuig minder dan 10% voor beroepsdoeleinden gebruikt wordt. Dit is een feitenkwestie die de Administratie geval per geval zal beoordelen (hier kan bv. een akkoord gevraagd worden van het be­voegd btw-controlekantoor (kmo-centrum)).

Wanneer u een voertuig ter beschikking stelt van een werknemer in het kader van het loon­beleid, gaat de Btw er voor de toepassing van methode 2 van uit dat het voertuig daad­werkelijk als werkinstrument of als exploitatiemiddel gebruikt wordt (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, randnr. 117). M.a.w. de methode 2 kan ook gebruikt worden in het geval de werknemer het voertuig zogoed als uitsluitend gebruikt voor woon-werkverkeer en andere privé­verplaatsingen.

U mag naar eigen inzicht methode 1 combineren met methode 2, d.w.z. dat u per individueel voertuig de keuze mag maken hetzij om een volledige rittenadministratie bij te houden (methode 1), hetzij om een semiforfaitaire formule te gebruiken (methode 2). De keuze geldt voor het (lopende) kalenderjaar.

Methode 3: een forfaitair beroepsgebruik van 35%

Voor sommige btw-plichtigen kan het toepassen van methode 1 en zelfs van methode 2 een belangrijke administratieve last tot gevolg hebben.

De Btw aanvaardt daarom dat het percentage beroepsgebruik via een algemeen forfait vastgesteld wordt op 35%. Deze methode moet dan in principe toegepast worden op alle vervoer­middelen (aangekochte of gehuurde), bestemd voor het vervoer van personen en/of goederen over de weg die zowel beroepsmatig als privé gebruikt worden (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 120-122).

Ook mag er maar één voertuig per gebruiker zijn. En tevens moet het voertuig daad­werkelijk als werkinstrument of exploitatiemiddel gebruikt worden in het kader van de economische activiteit. De voertuigen die niet of slechts onbeduidend (occasioneel of toevallig) gebruikt worden voor de economische doeleinden worden uitdrukkelijk uitgesloten van de toepassing van methode 3.

Van een onbeduidend beroepsmatig gebruik is sprake als het voertuig minder dan 10% voor beroepsdoeleinden gebruikt wordt. Dit is een feitenkwestie die de Administratie geval per geval zal beoordelen (hier kan bv. een akkoord gevraagd worden van het bevoegd btw-controlekantoor (kmo-centrum)).

Wanneer u een voertuig ter beschikking stelt van een werknemer in het kader van het loonbeleid gaat de Btw er voor de toepassing van methode 3 van uit dat het voertuig daad­werkelijk als werkinstrument of als exploitatiemiddel gebruikt wordt (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, randnr. 121). M.a.w. de methode 3 kan ook gebruikt worden in het geval de werknemer het voertuig zogoed als uitsluitend gebruikt voor woon-werkverkeer en andere privéverplaatsingen.

Merk op dat de Btw deze methode in haar vorige beslissing enkel toestond voor bedrijven die over minimaal vier vervoermiddelen beschikten (beslissing E.T. 119.650/3, 11.12.2012). Deze vereiste werd echter op veel kritiek onthaald en werd daarom niet behouden. Sinds 1 januari 2012 volstaat het om één gemengd gebruikte auto te hebben om methode 3 te kunnen toepassen.

U mag methode 3 niet combineren met methode 1 of 2 en ze moet gedurende minstens vier kalenderjaren toegepast worden. Voorbeeld: gestart in 2018 en dus volhouden tot en met 2021.

Methode 4: een forfaitair beroepsgebruik voor fiscaal lichte vrachtwagens

Naast het bijhouden van een rittenadministratie (methode 1), werd in een afzonderlijke methode voorzien voor de fiscaal lichte vrachtwagens (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 123-132).

Deze methode voorziet in twee algemene forfaits om het beroepsgebruik vast te stellen.

Forfait van 85%. De Btw aanvaardt dat men voor fiscaal lichte vrachtwagens, die door de btw-plichtige overwegend gebruikt worden om in het kader van diens economische activiteit goederen te vervoeren, het percentage beroepsgebruik via een algemeen forfait vaststelt op 85%.

Forfait van 35%. Ten aanzien van de gemengd gebruikte fiscaal lichte vrachtwagens die niet aan deze voorwaarde voldoen, aanvaardt de Btw dat men het percentage beroeps­gebruik via een algemeen forfait vaststelt op 35%. Het forfait van 35% geldt slechts voor één voertuig per gebruiker, én het voertuig moet daadwerkelijk als werkinstrument of als exploitatie­middel gebruikt worden in het kader van de economische activiteit. De voertuigen die niet of slechts onbeduidend (occasioneel of toevallig) gebruikt worden voor de economische doel­einden van de belastingplichtige worden uitdrukkelijk uitgesloten van de toepassing van methode 4 (35%). Van een onbeduidend beroepsmatig gebruik is sprake als het voertuig minder dan 10% voor beroepsdoeleinden gebruikt wordt. Dit is een feitenkwestie die de Administratie geval per geval zal beoordelen (hier kan bv. een akkoord gevraagd worden van het bevoegd btw-controle­kantoor (kmo-centrum)).

Wanneer een btw-plichtige een voertuig ter beschikking stelt van een werknemer in het kader van het loonbeleid gaat de Btw er voor de toepassing van methode 4 (35%) van uit dat het voertuig daadwerkelijk als werkinstrument of als exploitatiemiddel gebruikt wordt (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, randnr. 131).

Indien u ervoor opteert om het forfait toe te passen, is het zonder onderscheid verplicht van toepassing op alle fiscaal lichte vrachtwagens (methode 4 – 85% en/of methode 4 – 35%). De forfaits van methode 4 kan men dus niet combineren met de rittenadministratie van methode 1.

Uitsluitend beroepsmatig gebruik. Een fiscaal lichte vrachtwagen die uitsluitend beroeps­matig gebruikt wordt, geeft recht op een btw-aftrek van 100%, zelfs indien deze occasioneel of toevallig voor andere doeleinden gebruikt zou worden.

1.9.5. Mogelijke combinaties

Strikt onderscheid tussen personenwagens en fiscaal lichte vrachtwagens. Het verbod om de individuele methodes (methode 1 en 2) te combineren met de algemene methodes (methode 3 en 4), geldt enkel per categorie van voertuigen. Zo is het bv. perfect mogelijk om methode 1 en/of 2 toe te passen voor alle personenwagens en methode 4 voor alle fiscaal lichte vracht­wagens.

Methode 4 mag toegepast worden sinds 1 januari 2012.

Wanneer men kiest voor de toepassing van methode 4, dan moet men deze toepassen gedurende minstens 4 kalenderjaren (tenzij niet langer voldaan wordt aan de voorwaarden ervan).

1.10. Globaal gemiddeld aftrekpercentage

Ter vereenvoudiging aanvaardt de Btw dat wanneer u het gebruik van de vervoermiddelen vastgesteld heeft op basis van methode 1 en/of methode 2, u een globaal gemiddeld aftrek­percentage per categorie van vervoermiddelen van dezelfde aard (personenwagens, fiscaal lichte vrachtwagens, motorfietsen, enz.) vaststelt (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 149-154).

Dit moet gebeuren op de volgende wijze:

·         per individueel voertuig bepaalt u overeenkomstig methode 1 of 2 het percentage beroeps­gebruik. Dit percentage is ook het aftrekpercentage, behalve wanneer het hoger is dan 50% en dus afgetopt wordt tot maximaal 50%;

·         vervolgens wordt de optelsom gemaakt van deze berekende aftrekpercentages en gedeeld door het aantal betrokken voertuigen.

Het eindresultaat van deze berekening vormt het globaal gemiddelde aftrekpercentage voor deze voertuigen. Het globaal gemiddeld aftrekpercentage mag afgerond worden naar de hogere eenheid. U berekent vervolgens op dezelfde wijze jaar na jaar een nieuw globaal gemiddeld aftrekpercentage.

Het globaal gemiddeld aftrekpercentage moet toegepast worden op de btw geheven op alle uitgaven (aankoop- of huurkosten, brandstofkosten, onderhoudskosten, herstellingskosten) m.b.t. de bedoelde voertuigen. U bent uiteraard niet verplicht om deze manier om het recht van aftrek te berekenen, toe te passen.

Voorbeeld 1

Een onderneming beschikt in 2019 over vier voertuigen, waaronder twee lichte vrachtwagens type monovolume (dus geen fiscaal lichte vracht en dus vallend onder de absolute btw-aftrek­beperking voor auto’s van 50%). Het beroepsgebruik dat gemaakt wordt van die voertuigen voor het jaar 2019, werd bij toepassing van de methoden 1 en 2 als volgt vastgesteld:

Aard vervoermiddel

Methode

Beroeps­percentage

Percentage

aftrek

personenwagen A

1

38,70%

38,70%

personenwagen B

1

69,72%

50,00%

personenwagen C

(monovolume)

2

55,24%

50,00%

personenwagen D

(monovolume)

2

47,56%

47,56%

Globaal gemiddeld

aftrekpercentage

   

46,56%

Het globaal gemiddeld aftrekpercentage mag afgerond worden naar de hogere eenheid (in dit geval 47%). Het werke­lijke beroepsgebruik vastgesteld voor het jaar 2019 geldt in principe als raming van het beroepsgebruik voor het jaar 2020. Op basis van het definitief vast­gestelde werkelijke gebruik moet met betrekking tot het jaar 2019 een herziening van de aftrek verricht worden.

Voorbeeld 2

Een onderneming beschikt in 2019 over zes vervoermiddelen, waaronder één lichte vracht­wagen type pick-up met enkele cabine (een fiscaal lichte vracht dus). Het beroepsgebruik dat gemaakt wordt van deze voertuigen (met uitzondering van de zware vrachtwagen) werd voor het jaar 2019 bij toepassing van de methoden 1 en 2 als volgt vastgesteld:

Aard vervoermiddel

Methode

Beroeps­percentage

Percentage

aftrek

personenwagen A

2

44,70%

44,70%

personenwagen B

2

15,12%

15,12%

personenwagen C

1

100,00%

50,00%

Globaal gemiddeld

aftrekpercentage

   

36,61%

motorfiets E

1

17,55%

17,55%

zware vrachtwagen F

 

100,00%

100,00%

lichte vrachtwagen G

1

100,00%

100,00%

Het globaal gemiddeld aftrekpercentage mag afgerond worden naar de hogere eenheid (in dit geval 37%). Het is mogelijk interessanter om gebruik te maken van het algemene forfait van 35% (methode 3).

Men verliest dan in principe weliswaar een klein stukje btw-aftrek, maar dit wordt wellicht gecompenseerd door de administratieve vereenvoudiging (men moet immers geen kilometer­standen meer bijhouden):

·         de zware vrachtwagen F is uitgesloten van de berekening;

·         bovendien worden de personenwagen C, de zware vrachtwagen F en de lichte vracht­wagen G in dit voorbeeld uitsluitend gebruikt voor beroepsdoeleinden.

Het werkelijke beroepsgebruik vastgesteld voor het jaar 2019 geldt in principe als raming van het beroepsgebruik voor het jaar 2020. Op basis van het definitief vastgestelde werkelijke gebruik moet met betrekking tot het jaar 2019 een herziening van de aftrek verricht worden.

Als u voor het globaal gemiddeld aftrekpercentage kiest, moet u deze berekeningswijze echter toepassen gedurende minstens vier kalenderjaren (tenzij u er in de loop van die periode voor zou opteren om het beroepsgebruik vast te stellen volgens methode 3 of methode 4).

1.11. Btw-eenheid

Ook in het geval van een btw-eenheid gelden de bovenstaande regels (de btw-eenheid mag methode 1 combineren met methode 2, de btw-eenheid kan gebruik maken van een globaal gemiddeld aftrekpercentage, de btw-eenheid kan opteren voor methode 3 en/of 4) (circ. AAFisc nr. 36/2015, 23.11.2015, nr. 80-85).

Ook voor de btw-eenheid geldt dat de toepassing van methode 3 in hoofde van een of meer leden van de btw-eenheid niet te combineren valt met de toepassing van methode 1 of 2 in hoofde van een of meer andere leden. Hetzelfde principe geldt voor de afzonderlijke regeling voor fiscaal lichte vrachtwagens (toepassing van methode 4 in hoofde van een of meer leden van de btw-eenheid valt niet te combineren met de toepassing van methode 1 in hoofde van een of meer andere leden).

1.12. Elk jaar opnieuw het btw-aftrekpercentage bekijken?

Principieel wel. De verhouding privé-/beroepsgebruik kan immers wijzigen en omdat de aftrek van btw bij aankoop van een auto pas na verloop van vijf jaar definitief is (zgn. herzienings­termijn van vijf jaar die begint te lopen vanaf 1 januari van het jaar van ingebruikname van de auto), moet elk jaar opnieuw bekeken worden of de in aftrek gebrachte btw bij aankoop niet te hoog of te laag was.

Uiteraard zal dit in de praktijk verschillen naargelang van de methode waarvan u gebruik gemaakt heeft.

Bij gebruik van methode 1. Daar zal u in principe jaarlijks een ander aftrekpercentage hebben.

Bij gebruik van methode 2. In dat geval zal de btw-aftrek normaal gezien stabiel blijven voor de jaren erna.

Een wijziging zal zich in zo’n geval immers enkel voordoen als:

·         u of het personeelslid in kwestie verhuist (andere afstand in woon-werkverkeer);

·         of als de auto in kwestie doorgeschoven wordt (bv. van een commercieel medewerker naar een administratief medewerker of omgekeerd). Het aftrekpercentage dat voor die auto gehanteerd werd, wijzigt omdat het forfaitair vastgesteld beroepsgebruik ook wijzigt wegens een andere afstand in woon-werkverkeer).

In een van deze situaties kan het vastgestelde btw-aftrekpercentage (of het vastgesteld globaal gemiddeld aftrekpercentage) dan wijzigen en moet de oorspronkelijk uitgeoefende btw-aftrek herzien worden.

Tip. Zo’n btw-herziening klinkt op zich wellicht negatief, maar is dat niet nood­zakelijk. Een herziening kan immers ook inhouden dat er plots meer btw aftrekbaar wordt dan voorheen. Het jaarlijks moeten herbekijken van het btw-aftrek­percentage kan dus ook zijn voordelen hebben.

Bij gebruik van een werkelijk aftrekpercentage. Gaat u uw btw-aftrek bij aankoop van een auto in 2019 bepalen op basis van uw werkelijke beroepsgebruik, dan zal u dat in eerste instantie sowieso moeten schatten. Strikt genomen kunt u immers pas begin 2020 weten hoeveel beroepsmatige kilometers u gereden heeft in 2019.

In eerste instantie zal u uw beroepsgebruik dus moeten inschatten en vervolgens op het eind van 2019 moeten aftoetsen aan de realiteit.

Voorbeeld 1

Aankoopprijs auto 2019 = € 40.000 + € 8.400 btw. Gelet op het verleden schat u uw beroeps­matige gebruik in op 42%. Bij de aankoop zal u derhalve 42% van € 8.400 kunnen recupereren of m.a.w. € 3.528. Op het eind van 2019/in het begin van 2020 zal u dan moeten nagaan of uw 42% beroepsgebruik correct in­ge­schat was of niet.

Stel dat finaal blijkt dat uw beroepsgebruik op basis van de bijgehouden rittenadministratie in 2019 geen 42% was, maar 39%. U zal dan 3% van de oorspronkelijk in aftrek gebrachte btw moeten herzien of m.a.w. 3% van € 8.400 = € 252. U zal dit bedrag moeten terug­storten aan de Btw via opname in rooster 61 van de btw-aangifte, uiterlijk in te dienen op 20 april 2020. Zo komt uw btw-aftrek van de auto m.b.t. 2019 dan goed te zitten.

Voorbeeld 2

Dezelfde gegevens als hierboven, maar uw werkelijke beroepsgebruik voor 2019 blijkt 47% te zijn in plaats van 42%. In dit geval kunt u de btw-aftrek corrigeren in uw voordeel! U kunt nl. 5% extra btw in aftrek brengen of m.a.w. € 420 (5% van € 8.400) via opname in rooster 62 van de btw-aangifte.

Voorbeeld 3

Dezelfde gegevens als hierboven en het blijkt dat uw geschatte beroepsgebruik van 42% volledig correct was. U hoeft dan niets te doen of te herzien voor 2019, maar ook dan is uw btw-aftrek nog niet definitief verworven. U zal uw beroepsgebruik immers gedurende de volledige herzieningsperiode van vijf jaar in het oog moeten houden. U zal m.a.w. ook voor de jaren 2020-2021-2022-2023 moeten nagaan of uw beroepsgebruik nog steeds 42% is.

Bij gebruik van methode 3 is het forfaitair bepaalde percentage van 35% onveranderlijk en dus gelijk aan het definitieve aftrekpercentage. De Btw eist overigens dat u, wanneer u die methode kiest, deze methode aanhoudt gedurende minimaal vier jaar. U zal dus ook vier jaar zonder herzieningen zitten. Hetzelfde principe geldt bij het gebruik van methode 4.

Merk op: het aftrekpercentage bekomen via methode 1 of 2 geldt niet alleen om de btw-aftrek te bepalen van de aankoop van de auto, maar ook om de btw-aftrek te bepalen van de aankoop van brandstof, de uitgaven van herstelling en onderhoud alsook de aankoop van toebehoren. Hetzelfde geldt voor methode 3 en 4, maar daar is het forfaitair bepaalde aftrekpercentage natuurlijk gelijk aan het aftrekpercentage.

1.13. Hoe de btw corrigeren bij gewijzigd beroepsgebruik in latere jaren?

Anders dan in het jaar van aankoop. Bij de aankoop van een auto in 2019 zal u op het eind van 2019 moeten nagaan of uw beroepsgebruik correct ingeschat was en zo niet zal u uw btw-aftrek moeten corrigeren. Hiervoor neemt u als berekeningsbasis de volledig betaalde btw bij de aankoop.

Bij een wijziging van het beroepsgebruik in latere jaren, nl. in een van de vier volgende jaren van de herzieningsperiode, zal u eveneens een correctie moeten doorvoeren, maar daarbij vertrekt u dan telkens van 1/5 van de betaalde btw.

Basis voor de correctie is 1/5 van de betaalde btw. Eens het jaar van aankoop voorbij en eens de aftrek van de btw bij aankoop voor dat jaar gecorrigeerd is in het voorkomende geval, moet u het btw-aftrekpercentage dat u toegepast heeft in dat jaar, de volgende vier jaar ver­gelijken met het beroepsgebruik van dat jaar. U maakt dan het verschil tussen:

(1/5 van de betaalde btw) x het beroepsgebruik van het te corrigeren jaar

en

1/5 van de reeds in aftrek gebrachte btw

Zit er een verschil op, dan moet u de afgetrokken btw overeenkomstig wijzigen (art. 10, §1, lid 1, 1° en art. 11, §1, lid 1 KB 3).

Voorbeeld 1

We nemen opnieuw ons voorbeeld van hierboven waarbij u een auto in 2019 gekocht heeft voor € 40.000 + € 8.400 btw. U heeft uw beroepsgebruik voor 2019 vastgesteld op 42% en bijgevolg € 3.528 btw kunnen recupereren.

Eind 2019/begin 2020 blijkt uw percentage van 42% voor het jaar 2019 correct te zijn inge­schat en bijgevolg moet u voor het jaar 2019 niets meer corrigeren.

Na afloop van 2020 blijkt uw beroepsgebruik voor 2020 echter gestegen te zijn tot 48%.

U neemt dan 1/5 van € 8.400 = € 1.680 x 48% = € 806,40, dat is de btw-aftrek waarop u recht heeft. Vervolgens kijkt u wat u reeds in aftrek gebracht heeft, dat is 1/5 van € 3.528 of € 705,60. U kunt dus 806,40 - 705,60 = € 100,80 bijkomend in aftrek brengen. U doet dat door opname van dat bedrag in rooster 62 van de btw-aangifte.

Voorbeeld 2

Hetzelfde voorbeeld, maar weer één jaar verder. Na afloop van 2021 komt u tot een vast­gesteld beroeps­gebruik voor 2021 van 40%.

U neemt dan 1/5 van € 8.400 = € 1.680 x 40% = € 672,00. Dat is de btw-aftrek waarop u recht heeft. Vervolgens vergelijkt u dit met wat u reeds in aftrek gebracht heeft, zijnde 1/5 van € 3.528 of € 705,60. U moet dus € 705,60 - € 672,00 = € 33,60 terugstorten via opname in rooster 61 van de btw-aangifte.

Dezelfde oefening moet dan uiteraard ook nog gemaakt worden voor 2022 en 2023. Daarna is het gedaan, want dan is de herzieningsperiode van vijf jaar voorbij! Althans wat betreft de btw bij aankoop. Voor de verdere gebruikskosten blijft men zitten met de te bepalen aftrek­percentages en mogelijk te verrichten correcties.

1.14. De forfaitaire percentages nemen of het werkelijke percentage?

De semiforfaitaire methode (methode 2) of de forfaitaire percentages (methode 3 en 4) zullen in de praktijk alleszins minder tijdrovend zijn en dus de voorkeur genieten. Het percentage zelf hoeft dan al zeker niet meer bewezen te worden en u loopt veel minder het risico dat u elk jaar opnieuw moet nagaan of er gecorrigeerd moet worden of niet. Voor methode 2 moet u natuurlijk wel beschikken over de beginstand en eindstand van de kilometerteller.

De rittenadministratie (methode 1) is natuurlijk omslachtig, maar is in bepaalde gevallen het overwegen waard om niet al te veel btw-aftrek verloren te laten gaan. Als methode 2 niet aangewezen is en u eigenlijk meer dan 50% beroepsgebruik heeft en u geen 15% btw-aftrek verloren wil laten gaan (het verschil met de 35% uit methode 3), dan is het afwegen of de administratieve last de moeite loont of niet.